Rondborstige en vinnige spoorslag voor de heeren Curtenius, Becol, Hubert, Van Herwerden en verdere predikanten binnen Amsterdam. Amsterdam, [z.n.], [1782].
Aan de Amsterdamse broodschrijver Nicolaas Hoefnagel toegeschreven spotdicht, gericht tegen Amsterdamse dominees die – zo valt af te leiden uit het gedicht – vanaf de preekstoel hadden gefulmineerd tegen het zedeloze gedrag van hun gemeenteleden. In de oorlog met Engeland (1780-1784) zagen de dominees de straffende hand Gods, wiens toorn zou zijn gewekt door “der vrouwen tooisels; haar linten, pluimen, smeersels, strooisels”. De patriot Hoefnagel raadt de predikanten aan de verraders van het vaderland te vervloeken vanaf de kansel: “doem zonder vreezen, schoon ’t ook Oranje zelf mogt weezen”.